Tot de koepelkerk bekeerd
Het onderhoud en de restauratie van de Sint-Catharinakerk in ’s-Hertogenbosch door de jaren heen en in het bijzonder in de periode van 1995 tot 1999.
‘Lof voor de oude muzelmannen die het type koepelkerk der Aya Sofia tot de hunne wisten te maken. Ze hebben daarbij voor een omgeving gezorgd die in het minst niet storend, integendeel, hoogst gelukkig werkt. Dat kom ik in het Westersche Europa bijna niet meer tegen. De meeste monumenten hebben hun primitieve omgeving verloren. Bij de warm religieuze stemming die over u komt bij het aanschouwen van de Aya Sofia zijn de Fransche kathedralen koud en ongevoelig en wordt de uitbundigheid van de Sint-Pieter zelfs hinderlijk.’
Architect Jan Stuyt (1868-1934) schrijft dit in zijn verslag van zijn reis naar het Midden-Oosten en Palestina in 1905. Op de terugweg doet hij Constantinopel (nu Istanbul) aan en is verrukt bij het aanschouwen van de Aya Sophia: ‘Wanneer men dát gezien heeft en de Christelijke kerk heeft ervaren, dan is men voor heel zijn leven tot de KOEPELKERK bekeerd!’
Tussen 1905 en 1907 bouwt Stuyt met Jos Cuypers (1861-1949) de Sint-Jacobskerk (nu Jheronimus Bosch Art Center) in ’s-Hertogenbosch, compleet met kenmerkende kruiskoepel. ‘Ik wil een mooie kerk, maar ook een die zo sterk mogelijk afwijkt van de Sint-Jan’, moet bouwpastoor C.C. Prinsen gezegd hebben tegen de ontwerpers Jan Stuyt en Jos Cuypers. Prinsen is ingenomen en wordt ‘ambassadeur’ van Stuyt in ’s-Hertogenbosch en ook daarbuiten. Wie om bouwkundig advies vraagt bij Prinsen krijgt te horen: ‘Dieje Stuyt, daor kunde op bouwen!’
Architect J. Stuyt en bouwpastoor C. Prinsen
Geen machinegotiek
‘As ge iets anders wilt dan die machinegotiek, ga dan maor naar Jan Stuyt’, moet Prinsen zijn collega-bouwpastoor van de Sint-Cathrien, pastoor F.M. Sweens hebben voorgehouden. Prinsen had Sweens al in geuren en kleuren verteld over Stuyts meesterschap, zijn vermogen om te luisteren, zijn bereidheid om mee te denken bij een beperkt budget, zijn vindingrijkheid om op een betrekkelijk klein grondgebied iets markants te bouwen.
Sweens neemt de adviezen van Prinsen heel serieus. Zijn kerk is rond 1913 wel toe aan een flinke opknapbeurt. Na gesprekken met vier architecten blijft er voor Sweens en zijn kerkbestuur één architect over: Jan Stuyt. Hij moet een verbouwingsplan voor de Sint Catharinakerk opzetten. Dat hij daarbij voor een koepelkerk zou kiezen is al vanzelfsprekend. Stuyt staat immers bekend als specialist in koepelkerken. Zo werkt hij tussen 1913 en 1915 ook aan de Cenakelkerk van de Heilig Landstichting vlak bij Nijmegen, een kerk waar de koepel beeldbepalend is.
‘Woeste doodsorkaan’
De nieuwbouwplannen van Jan Stuyt voor de Sint-Catharinakerk zijn niet onomstreden. Stuyt wordt rond 1900 gezien als een ‘moderne’ architect. Hij breekt immers met de gangbare neogotiek en probeert nieuwe vormen uit. Maar volgens menig ‘monumentenwachter’ uit die dagen heeft hij vaak te weinig oog voor het oude. Zo moet de oude Kruiskerk uit 1842 grotendeels wijken voor de koepel van Stuyt. En dat valt niet bij iedereen even goed. De Nederlandschen Oudheidkundigen Bond wil de oude Kruiskerk zoveel mogelijk handhaven en vindt de koepelplannen van Stuyt maar niets. Stuyt gaat te werk als een ‘woeste doodsorkaan,’ zo schrijft H.P. Coster, secretaris van de bond. Stuyt heeft een ‘groote onevenwichtigheid tusschen oud en nieuw doen ontstaan. Het nieuwe overstemt het oude volkomen.’
De oude kruiskerk
Betonnen koepel
Maar Stuyt geniet zoveel gezag dat in ’s-Hertogenbosch verder niemand zijn plan bestrijdt. Hoofdaannemer Andreas Aengenendt is vereerd dat hij mag werken aan een ontwerp van Stuyt. In januari 1916 krijgt hij de opdracht voor de verbouwingswerkzaamheden en de aanleg van de koepel, een bijzondere constructie in beton. De koepel van gewapend beton is in die dagen een bouwkundig waagstuk. De overspanning van 22 meter is de grootste in die tijd. Nog nooit was beton op deze wijze benut.
Aan de binnenkant wordt de koepel voorzien van pleisterwerk. Op 17 januari 1916 start de sloop van de oude kloosterkerk van de Kruisbroeders. De bekende kerkschilder Jan Oosterman (1876-1963) beschildert het nieuwe koepelgewelf volgens een iconografisch plan. Zijn contacten met Jan Stuyt leveren hem diverse opdrachten op. De bijzondere betoncementbouw met gevlochten ijzerwerk, nodig voor het gewelf van de koepel, schip en transept wordt gegund aan de in beton gespecialiseerde Bredase aannemer Stulemeijer.
Pleisterwerk aan binnenzijde koepel
Acht zaligheden
Het grondplan van de Sint Catharinakerk is achthoekig. Zo komt Jan Oosterman uit op de Acht zaligheden. De acht zaligheden zijn acht uitspraken die Jezus doet in zijn Bergrede in het Evangelie volgens Mattheus. Ieder van die zaligheden krijgt een beeld in het werk van Oosterman. Zo schildert hij op de koepelwand aan de binnenkant de ‘zuiveren van hart’, de ‘vreedzamen’, ‘zij die hongeren en dorsten’, ‘de armen van geest’, ‘zij die weenen’, ‘zij die vervolging lijden’, ‘de zachtmoedigen’ en ‘de barmhartigen’. Allen zullen het Rijk der Hemelen binnentreden.
Wijkkerk
50 jaar later. In 1969 viert de St. Catharinakerk het 400-jarig bestaan van de parochie. Een jaar later verschijnt het rapport Kerkopbouw binnenstad ’s-Hertogenbosch.’ De Sint-Pieter- en de Leonardus parochie worden opgeheven, de kerken worden uiteindelijk gesloopt. De Bossche binnenstad raakt ontvolkt. Mensen trekken de nieuwe wijken in. Bovendien gaan door de ontkerkelijking minder mensen naar de kerk. De Sint-Cathrien wordt ‘wijkkerk’ in de nieuw gevormde parochie Binnenstad. Deze omvat de Sint-Jan, de Sint-Jacobskerk, de Catharinakerk en de net buiten de stadswallen liggende Capucijnenkerk. De Sint-Jan voert als grootste de boventoon.
Te lang uitgesteld
Wim van den Bouwhuijsen, tussen 1963 en 2006 lid van de driekoppige directie van Van den Bouwhuijsen maakt van 1980 tot 1988 deel uit van het bestuur van parochie Binnenstad. Wim is praktiserend katholiek, begaan met het lot van de kerk en wil zijn bouwkundige kennis graag inzetten voor de Bossche kerken. Binnen het bedrijf is Wim ook de bouwkundige. Veelal heeft hij de technische leiding bij de bouwprojecten van Van den Bouwhuijsen.
‘In het parochiebestuur ging er geen vergadering voorbij of de slechte staat van onderhoud van een van de kerkgebouwen was wel onderwerp van gesprek.’ Wim heeft er ook wel een verklaring voor: ‘Bij een gewoon woonhuis neem je zelf even de trap om de dakgoot te inspecteren, bij een kerkgebouw heb je al snel hoogwerker of steigerwerk nodig. En zo’n ingreep stel je uit, maar vaak te lang. En dan ontstaan de echte grote problemen. Op een bepaald moment ontkom je ook niet meer aan restauratie.’
Wim ziet nog een nijpend probleem steeds terug op de agenda van de vergaderingen: geldgebrek. De ontkerkelijking eist ook hier haar tol. Wim: ‘De kerken hadden steeds minder inkomsten en moesten steeds vaker hun onroerend goed zoals het parochiehuis of een ander verenigingsgebouw verkopen. Niet om nieuwe investeringen te doen maar om de exploitatie op gang te houden. Dan kun je niet restaureren. ’
Priesterkoor boven de Binnendieze
Contente pastoor
‘Ga er maar aan staan’, denkt de in 1968 benoemde pastoor Bernard Speekenbrink (1923-2010). Zijn dagelijkse inspectiegang door de kerk en de al even monumentale pastorie baart hem zorgen. Het gebouw ligt er op veel plekken verwaarloosd bij. Maar hij kan met die zorgen leven. Als het kerkelijk leven maar niet in het gedrang komt. ‘Laat ook maar zitten’, zegt hij als anderen hem vertellen hoe de kerk toe is aan onderhoud.
Speekenbrink is een bescheiden, allervriendelijkst en goedlachse man. Hij is niet materialistisch ingesteld en stelt geen hoge eisen aan zijn kerkgebouw. Terugkijkend op zijn tijd in het kerkbestuur ervaart Wim van den Bouwhuijsen Speekenbrink als ‘een contente pastoor’. Speekenbrink is er de man niet naar om de slechte toestand van zijn kerkgebouw aan de grote klok te hangen, erover te klagen of renovatie of restauratie te eisen. ‘Dan gaat de Sint-Jan toch voor’, zo zegt hij wel eens.
Rebels is hij soms wel. Dan denkt hij nog wel eens terug aan zijn protest in 1971 tegen de ‘dikke deur’ in het provinciehuis waarvoor iedere inwoner van Brabant een dubbeltje moest schenken. Hij was nog maar net in ’s-Hertogenbosch of hij liep mee in een protesttocht tegen die te dikke en al te dure deur. Tegen een journalist van het Brabants Dagblad zei hij toen: ‘We kunnen ons ook in de wereld niet allerlei zaken veroorloven die toch wel te luxe zijn. We moeten nu toch wel spaarzamer zijn, vooral voor de toekomst.’
Pastoor Bernard Speekenbrink
‘Geen klok luiden!’
‘Restauratie en de noodzaak van groot onderhoud is een terugkerend agendapunt tijdens de vergaderingen van het parochiebestuur Binnenstad. Wim van den Bouwhuijsen: ‘Maar… wat kun je doen als er geen geld beschikbaar is? De kerken zelf hadden geen geld. En voor zover dat er wel was, dan ging de Sint-Jan voor. Speekenbrink wilde ook niet op sjouw gaan om voor de restauratie van zijn kerk geld bij elkaar te krijgen. Dan maar wachten. Zijn eigen wijkkerk was voortaan arm en had niets meer te makken.’
Geen wonder dat de Catharinakerk er in 1980 betrekkelijk verwaarloosd bij ligt. De kerk is toe aan een grondige opknapbeurt. Houtrot, lekkages, verweerde leien en loodslabben, verrotte gootbeugels en goten. Het stucwerk zit op veel plekken los van het oppervlak, bouwmuren zijn gescheurd en veel glas-in-lood is kapot. Bankvlonders zijn verrot, schilderwerk hangt los vanwege het vocht. Houtsnijwerk vertoon barsten. De dakconstructie van de koepel is inmiddels op diverse plaatsen verrot. Het meest nijpende en zorgelijk gebrek is echter het volledig vervallen lantaarntje op het koepeldak en de stellage waar de klok in hangt, de klokkenstoel. Met de ijzeren luidas, waar de klok aan hangt, is deze stellage verroest. Toch wordt de klok nog dagelijks geluid. ‘Voorlopig maar geen klok luiden’, luidt het advies voor het kerkbestuur.
Geduld en innoveren
In 1995 is de Catharinakerk dan toch aan de beurt voor restauratie. Er is aanvankelijk te weinig geld voor een algehele restauratie. Daarom wordt eerst gekozen voor de buitenkant van de kerk. Wiegerinck Architecten uit Arnhem met een vestiging in ‘s-Hertogenbosch maakt het bestek. Deze Bossche vestiging komt voort uit het bureau van Otto van Roggen (1930-2018). Hij is in de jaren ’90 lid van het kerkbestuur parochie Binnenstad.
Van den Bouwhuijsen komt als beste kandidaat uit de aanbesteding en zo krijgt Wim van den Bouwhuijsen, als geen ander op de hoogte van de toestand van de kerk, de leiding over het project en de uitvoering van de bouwtechnische restauratie. Hij vertelt: ‘Restaureren vraagt veel geduld. Meestal gaat het om verfijning. Waar je altijd rekening mee moet houden bij een oud gebouw: je moet zelf tijdens het bouwproces nieuwe materialen volgens oude specificaties produceren. Vaak is het oude materiaal niet meer beschikbaar.’
Archiefonderzoek had geleerd dat Jan Stuyt de vernieuwde kerk had laten bepleisteren met ‘terra nova’, in 1915 een nieuw product, dat egaal gekleurd was door toevoeging van kleurpigmenten uit fijngemalen natuursteen. In 1995 doet zich de vraag voor: welke mortel gaan we nu gebruiken?’
Wim van den Bouwhuijsen: ‘Op allerlei plekken in de muren van het gebouw zaten scheuren. Voor een deel waren deze veroorzaakt door verzakking. We hebben daarom de oude voegen verwijderd en nieuwe aangebracht maar wel door mortel met bewapening. Zo kan restaureren tot innovatie leiden.’
Krulgevel
Harry Boekwijt werkt in de jaren ’90 als bouwhistoricus bij de gemeente ’s-Hertogenbosch en maakt deel uit van het bouwteam dat aan de restauratie van onder meer de St. Catharinakerk werkt. Met collega-bouwhistoricus Ronald Glaudemans concludeert hij dat de pastorie uit 1619 aan het Kruisbroedersstraatje eens rijk was geornamenteerd. Omstreeks 1870 wordt deze bij een noodherstel voorzien van een harde pleisterlaag. Het moest vooral goedkoop en snel. Harry hierover: ‘Dan is het de moeite waard te kijken naar hoe het was bij de eerste bouw in 1619. Je moet bij een restauratie geen dingen maken die er nooit waren. Maar nu was er iets weggehaald wat er oorspronkelijk wel was.’
In 1997 voorziet het restauratiebudget niet in herstel of reconstructie van de monumentale gevel. Het parochiebestuur houdt de boot af en wil de gevel niet restaureren. ‘Te duur! Dat kunnen we niet betalen!’, is het antwoord. Harry Boekwijt zet door en weet CDA-wethouder Bert Wijers (1940-2020) ervan te overtuigen om een extra bedrag van fl. 350.000,- beschikbaar te stellen uit het gemeentelijk monumentenbudget voor de restauratie van de krulgevel.
Harry tekent de reconstructietekeningen en natuursteendetails om iedereen te overtuigen en geld te besparen. De natuursteenhouwers Petrumus uit Winterswijk en Molin van de mergelgroeve in Sibbe bij Valkenburg maken speciaal voor deze restauratie zandstenen lijsten en kruiskozijnen, mergelstenen pijnappels, speklagen en voluten.
De gerestaureerde kerk in 1997
Echte kerk!
De kerk weer op orde krijgen kostte heel veel inspanning, geduld en het vermogen om door de schade, vochtplekken, afgebladderde verf, gruis en ander verval heen te kijken. Neem de koepel. Wat was er niet nodig voor het herstel? Vijftien zakken roet schraapten de schilders John Post uit Breda en Frank Witte uit Roosendaal van het koepelgewelf. Veel stukjes beton kwamen naar beneden. De ijzeren bewapening was op veel plekken door het beton gerot. Toen dit was hersteld konden Post en Witte aan de slag met herstel van het schilderwerk in de koepel.
Pastor Speekenbrink was dan wel geen fanatiek restauratiepaus, hij is opgetogen als op 1e Paasdag 1999 de gerestaureerde kerk weer in gebruik wordt genomen. ‘Een mooie kerk is belangrijk. De eredienst verdient meer dan zomaar een dak boven het hoofd. Daarvoor heb je sfeer en artistieke zaken nodig. Je merkt het ook aan de jongelui van vandaag. Als ze in een kerk willen trouwen, willen ze een echte kerk.’
‘Goddelijke liturgie’
Ook na de restauratie is Speekenbrink er de man niet naar om de kerk alleen voor zijn kleiner wordende geloofsgemeenschap te behouden. Hij wil wel meer met zijn gebouw. Maar één ding wil hij niet: ‘een toekomst zoals de vroegere Redemptoristenkerk in de Sint Josephstraat. Een kerkgebouw tot partycentrum transformeren, dat is wel het laatste. Het past niet.’
De oplossing komt uit onverwachte hoek. In januari 1999, vlak voor de voltooiing van de restauratie, raakt de Johannes van Damascusgemeenschap in Tilburg dakloos. De groep verzorgt Nederlandstalige kerkdiensten in de Byzantijnse traditie.
Vandaag biedt de Sint-Catharinakerk nog steeds ruimte aan Grieks-Katholieke vieringen. Het gezelschap viert de Byzantijnse ritus in het Nederlands. Naast de katholieke eredienst op zaterdag past de Damascusgemeenschap in het door Neo-Byzantijnse elementen gekenmerkte godshuis op zondag de ‘goddelijke liturgie’ toe.
‘Diversi e uniti’
De Johannes van Damascus Gemeenschap is vanaf 8 mei 2022 een Oekraïens Grieks Katholieke kerk.
De Damascusgroep voelt zich thuis en dat verhaal vertelt zich door, bijvoorbeeld naar de Armeens-apostolische Kerk, gesticht in Armenië. Ze behoort sinds het concilie van Chalcedon (451) tot de Oriëntaals-orthodoxe Kerken. Ook deze geloofsgemeenschap maakt gebruik van de St. Catharinakerk. Dat doet inmiddels ook de Nederlandse ‘afdeling’ van de christelijke Servisch-orthodoxe Kerk, opgericht in 1219, de grootste geloofsgemeenschap in Servië met 85%.
Zo biedt de ‘Byzantijnse’ Catharinakerk ruimte aan geloofsrichtingen die zich traditioneel vooral onder een koepel in het ‘Huis van God’ wanen. Het parochiebestuur maakt er ook geen geheim van dat Stuyts koepel daarbij een belangrijke inspiratiebron is. De Sint Catharinakerk werkt zo aan een hernieuwde gemeenschap onder het motto: ‘Diversi e Uniti’ of eenheid in verscheidenheid. Leden van het Bossche Klokkenluidersgilde luiden ook voor elke oosterse kerkdienst de klokken.